

Na de Eerste Wereldoorlog voltrok zich een verandering in de ideeën over stedenbouw. Omstreeks 1913 luidde de stelling van veel architecten en bouwkundig ingenieurs nog steeds 'stedenbouw is architectuur'. Na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit. In deze tijd ontstonden er ideeën over hoe de maatschappij en de burger hervormd konden worden. Men geloofde in het gegeven dat men de maatschappij zelf kon maken door middel van bevolkingspolitiek, grondpolitiek, aanleg van infrastructuur en goede indeling en aankleding van het landschap. Stedenbouw was niet langer meer een zaak voor de architecten of de technisch ingenieurs maar werd nu steeds meer een vraagstuk dat vanuit verschillende disciplines aangepakt diende te worden. Stedenbouw was een vak apart geworden en de stedenbouwer diende de verschillende belangen steeds meer tegenover elkaar af te wegen.
Het ging daarbij om veel belangen: verkeer, hygiëne, natuurbescherming, economische en esthetische aspecten. De goede stedenbouwer diende met alle aspecten rekening te houden. Hij kende zich voortaan een belangrijke rol toe aan de vooruitgang en de nieuwe wereldvrede. Het schaalniveau werd verbreed van het ontwerpen van stadsuitbreidingen naar plannen voor de gehele stad in het gewest of zelfs naar de hele regio. Ieder uitbreidingsplan ging gepaard met een sociaal programma waarin de overgeleverde natuur, de ontspanning, de sport- en groenvoorzieningen, het verkeer en de volkshuisvesting werden ondergebracht, met als doel de en emancipatie van de burgers en met name de arbeiders. Aan dit alles lag een wetenschappelijk gefundeerde aanpak ten grondslag met het uit het buitenland geïmporteerde survey. De Engelsman P. Geddes had deze survey ontwikkeld. Het hield in dat door middel van onderzoek naar het gezinsleven, de omgang met de natuur en de invloed van de lokale en regionale gemeenschap op het individu het volgens hem mogelijk zou moeten zÜn de toekomst te voorspellen en te komen tot stadsontwikkeling.
De stedenbouwkundigen maakten deze survey technieken geschikt voor de Nederlandse situatie. Zij gingen daarbij pragmatisch te werk en hielden rekening met de stedenbouwkundige paragraaf van de nieuwe Woningwet (1921). De surveys moesten daarin passen, maar zij keken ook wel degelijk naar hun opdrachtgevers, de gemeentelijke en provinciale bestuurders, die cijfermateriaal wensten waar zij iets mee konden. Voortaan diende ieder plan zich te baseren op feiten die door onderzoek naar voren waren gekomen. BÜ het onderzoek ging het er niet om dat men alles onderzocht, men wilde slechts bepaalde vermoedens bevestigd hebben. Dit aangepaste sociaaleconomisch survey werd het instrument bij uitstek om de stad en later de regio in kaart te brengen. De vraag die zich liet stellen was hoe vanuit dit sociale programma de stad en de regio stedenbouwkundig vormgegeven konden worden. Velen zagen het herstel van 154 Jaarboek De Oranjeboom 49 (1996) de relatie met de natuur als voorwaarde om tot stedenbouw op menselijke schaal te komen. De ideeën die zich hierover binnen de tuinstad beweging hadden ontwikkeld hebben hierbij een belangrijke rol van betekenis gespeeld. De tuinstad gedachte was zowel in Duitsland als Engeland rond de eeuwwisseling tot ontwikkeling gekomen. Dat Nederland in eerste instantie naar Engeland keek had alles met de wereldoorlog te maken. Ondanks de neutrale positie van Nederland heerste in brede lagen van de bevolking een pro-Engelse stemring heerste. Deze bevorderde de sympathie voor de Engelse stedenbouw beweging. In de twintigste eeuw bleef Breda groeien. Er werd een wijk voor arbeiders gebouwd achter het station: de Belcrum. Men vond dat arbeiders ook recht hadden op een fatsoenlijk huis. Eerder al waren een waterleiding en een riool aangelegd, zodat het leven in de stad een stuk gezonder werd. Ook de komst van gas en elektriciteit maakten het leven beter. Treinen en auto’s zorgden er voor dat mensen makkelijker konden reizen.
Het Kasteel van Breda was nog steeds een militaire school. Er waren veel soldaten in en rond Breda. Overal in de stad vond je militaire gebouwen en terreinen. Sommige gebouwen zijn er nog steeds. In Europa brak de Eerste Wereldoorlog uit. Gelukkig hoefden de Nederlandse soldaten niet mee te vechten. Het was een verschrikkelijke oorlog. De Tweede Wereldoorlog spaarde Nederland niet. Het was een nare periode, ook in Breda. Aan het begin van de oorlog moesten alle Bredanaars plots vluchten voor het geweld. Ze lieten vaak alles wat ze hadden achter. In 1944 bevrijdden de Polen Breda. Na de oorlog bouwden de Bredanaars de stad weer op. Deze tijd noemen we de wederopbouw. Er worden verandert de stad nog steeds. Mensen nog steeds allerlei dingen mee. Zo ontstaat geschiedenis. Als jij iets meemaakt dat je belangrijk vindt dan mag je dat op onze tijdlijn zetten.
Bronnen: Wikipedia
junior.erfgoed.breda.nl
Maak jouw eigen website met JouwWeb